Doofheid op latere leeftijd
Met doofheid op latere leeftijd wordt doofheid bedoeld die ontstaat nadat de spraak- en taalontwikkeling zijn voltooid. Men heeft dus gewoon leren spreken en de verstaanbaarheid van de spraak is goed. Dit is een duidelijk verschil met de aangeboren doofheid of de doofheid die op zeer jonge leeftijd optreedt.

Het gehoorverlies kan plotseling ontstaan, de zogenaamde plotsdoofheid. Het gehoor kan ook in een aantal jaren verloren gaan en wordt dan laatdoofheid genoemd. Dit laatste moet niet verward worden met de zogenaamde ouderdomsslechthorendheid, waarbij het gehoor slecht wordt door versnelde veroudering van het binnenoor.

Wanneer men op latere leeftijd doof wordt, heeft dat zeer ingrijpende gevolgen. Er ontstaan grote problemen in de onderlinge communicatie, in het zelfstandig functioneren en in het werk. Bij plotsdoofheid gebeurt dit soms van de ene op de andere dag. Er is een verleden als horende en het verlies van het gehoor wordt goed beseft. Soms is het met behulp van een hoortoestel nog wel mogelijk enig geluid waar te nemen, maar dit is niet genoeg om spraak te verstaan.

Sinds de komst van cochleaire implantatie krijgen veel plotsdoven een cochleair implantaat. Dit is een soort hoortoestel dat geluid omzet in elektrische signalen, die rechtstreeks worden doorgegeven aan de gehoorzenuw. Dit is een hele andere manier van horen dan met een gewoon hoortoestel. Het leren omgaan met een CI vraagt dan ook veel begeleiding en revalidatie. De cliënt moet geluiden en spraak opnieuw leren herkennen en verstaan. De resultaten die met een CI behaald worden zijn divers en afhankelijk van verschillende factoren. Cliënten met een CI kunnen soms spraak (in een rustige situatie) verstaan, maar worden nooit normaal horend.

Wat doet de logopedist?
De logopedist kan op basis van de gegevens van de audioloog of KNO-arts een inschatting maken van het gehoorverlies. Door vragen en eventueel nader onderzoek wordt er een beeld gevormd van de stoornissen en beperkingen.

De logopedische behandeling richt zich op een zo goed mogelijk herstel van het onderlinge contact tussen de dove persoon en zijn omgeving (familie, vrienden). De logopedist begeleidt bij het leren spraakafzien (liplezen), geeft specifieke hoortraining en helpt bij het omgaan met technische hulpmiddelen.

De partner of het gezin wordt bij de behandeling betrokken. Zo moeten zij bijvoorbeeld leren om duidelijk en rustig te spreken zodat het spraakafzien (liplezen) mogelijk wordt. Ook leren zij alternatieve manieren om te communiceren, bijvoorbeeld het gebruik maken van schrijven en lezen. Bij een volledig gehoorverlies is het leren van spraakafzien alléén meestal niet voldoende voor een goed herstel van de communicatie. Ondersteunende gebaren kunnen dan een waardevolle aanvulling zijn.

Meer informatie over doofheid op latere leeftijd:
www.stichtingplotsdoven.nl
www.dovenschap.nl